




Regisseur Robert Altman werd begin jaren tachtig verleid tot het maken van een tienerkomedie die is gebaseerd op verhalen uit het tijdschrift National Lampoon over het duo O.C. and Stiggs. De gelijknamige film wordt over het algemeen beschouwd als een van Altmans minst geslaagde producties. De recente uitgave op Blu-ray door het label Radiance geeft gelegenheid om de komedie een tweede kans te geven.
Robert Altman kreeg na zijn successen in de jaren zeventig, met onder meer publieksfavoriet M*A*S*H en de lovend ontvangen films The Long Goodbye, Nashville en 3 Women, minder bijval in het daaropvolgende decennium. De in 1980 verschenen films HealtH en Popeye werden indertijd door critici verguist waarna de Amerikaanse regisseur zich voornamelijk bezighield met kleinschalige verfilmingen van toneelstukken. O.C. and Stiggs was in de jaren tachtig zijn enige film met een groot ensemble en gedraaid op meerdere locaties. De producers hoopten op een succesfilm à la National Lampoon’s Animal House (1978). Ze kwamen er te laat achter dat Altman een hekel had aan tienerfilms en dat overduidelijk liet blijken. Na een desastreuze voorvertoning bleef O.C. and Stiggs een paar jaar op de plank liggen om uiteindelijk in een zeer beperkt aantal bioscopen uitgebracht te worden. De pan-en-scanversie op televisie en dvd-uitgaven in het verkeerde beeldformaat leidden niet tot een latere herwaardering.

De film is een aaneenschakeling van schelmenstreken door het duo Oliver Cromwell Oglivie (kortweg O.C.) en zijn maatje Mark Stiggs. De twee middelbare scholieren hebben het gemunt op rijke verzekeraar Randall Schwab (Paul Dooley). Ze schudden het huis van diens familie op met practical jokes, pesten zoon Randall Schwab, Jr. (Jon Cryer) op school en verstieren de bruiloft van dochter Lenore (Laura Urstein). De twee schelmen betrekken voor het nodige vuurwerk twee oorlogsveteranen bij hun plannen en mobiliseren zwervers met hulp van de dakloze Wino Bob (Melvin van Peebles). Je zou de acties van de jongens kunnen opvatten als een heldhaftige strijd tegen de gevestigde orde, maar dat is toch echt te veel eer.
Vanaf de MGM-leeuw, die zijn brul eenmalig heeft verruild voor het uitroepen van de filmtitel, is duidelijk dat de humor van het melige soort is. Daniel Jenkins als O.C. en Neill Barry als Stiggs missen de noodzakelijke komische uitstraling om lachsalvo’s af te dwingen. Regisseur Mike Nichols, die in een vroege productiefase bij het project was betrokken, had Eddy Murphy in gedachten in een van de twee hoofdrollen, maar die casting week te ver af van het bronmateriaal. In de documentaire op de Blu-ray wordt Jim Carrey genoemd als een van de vele acteurs die een auditie zouden hebben gedaan. De filmroem van Jenkins en Barry kwam niet verder dan O.C. and Stiggs, in tegenstelling tot leeftijdsgenoten in kleinere rollen, onder wie Cynthia Nixon (Sex and the City) en Jon Cryer (Pretty In Pink). De twee jonge acteurs staan in de schaduw van routiniers Paul Dooley, Ray Walston en Dennis Hopper. Hopper speelt Vietnamveteraan Sponson. De acteur lijkt verdacht veel op zijn personage in Apocalypse Now. Sponson draagt een fototoestel en wordt geïntroduceerd met muziek van The Doors. Wanneer hij in een helikopter stapt klinkt een lowbudgetversie van Ride Of The Valkyries.

Robert Altman is de kijker bewust aan het stangen met politiek incorrecte grappen. De humor is op zijn best flauw en op zijn slechtst homofoob, zoals in de scènes met dramadocent Garth Sloan (Louis Nye). Niets is heilig voor de in het dagelijks leven als progressief en ruimdenkend bekend staande regisseur.
Technisch gezien is dit een typische Altman. Tijdens het draaien van scènes met grote ensembles, zoals op de bruiloft, werden de dialogen opgenomen met meerdere microfoons en opgevangen door een meersporenrecorder. Altman bepaalde in de eindmix welke dialogen uiteindelijk te horen zijn. Op de soundtrack worden scènes aan elkaar verbonden en van commentaar voorzien met behulp van DJ’s, jingles en liedjes die door een lokale radio worden uitgezonden. Radio is ook in Altmans Thieves Like Us (1974) een verbindend geluid, maar dan veel directer als commentaar ingezet dan in O.C. and Stiggs. In M*A*S*H (1970) is het geen radio, maar een zich vaak versprekende omroeper in het veldhospitaal die scènes aan elkaar praat. O.C. and Stiggs deelt met M*A*S*H het gevoel van constante chaos, maar mist rake grappen en hoofdrolspelers van het kaliber Donald Sutherland en Elliott Gould om boven de chaos uit te stijgen. Terwijl de twee titelpersonages het leven van Schwab saboteren, saboteert Altman doelbewust zijn eigen film. Cast en crew helpen hem daarbij met veel plezier. Volgens de documentaire was het elke dag en nacht feest op en nabij de set.

Het enige leuke aan O.C. and Stiggs is King Sunny Adé. O.C. en zijn maatje zijn fan van deze Nigeriaanse zanger en multi-instrumentalist. De jongens ondernemen een reis om hem samen met zijn band te zien spelen. King Sunny Adé and his African Beats worden door O.C. and Stiggs ook gebruikt als sabotagemiddel op een podium waar eigenlijk een toneelstuk zou worden uitgevoerd. Uit de extra’s op de Blu-ray valt op te maken dat er meer dan één nummer live is opgenomen voor de uitzinnige acteurs en figuranten. Met die opnamen had een mooie concertfilm samengesteld kunnen worden, ware het niet dat het restmateriaal verloren is gegaan.
O.C. and Stiggs is nu als import in gelimiteerde oplage op Blu-ray verkrijgbaar via Radiance, inclusief de meer dan twee uur durende documentaire The Water Is Finally Blue die klinkt als een geïllustreerde combinatie van podcast en audiocommentaar. Radiance bracht tegelijkertijd de Blu-ray uit van Thieves Like Us.