White Lightnin’ (Dominic Murphy, 2009)

Facebooktwitterpinterestlinkedin

white-lightnin-1

Soms overvalt de gedachte me dat ik in staat ben te doden. Ik weet dan zelfs wie het slachtoffer is en fantaseer uitgebreid over alle mogelijke moordmethoden. Wat me in eerste instantie tegenhoudt tot actie over te gaan, is het gebrek aan een perfect plan. Zittend in Kriterion 3, helemaal op de bovenste verdieping van het bioscooppand aan de Roetersstraat, weet ik wat de tweede reden is waarom toch geen bloed verspild zal worden in mijn nabije omgeving, ondanks de frustratie over het veel te laat aanvangen van de film (de derde keer binnen drie dagen), de twee onrustige Brabanders op de achterste rij in de verder lege zaal (want de rest zit beneden bij de sneak) en de nicotinestank die vanuit de benedendeur twee steile trappen omhoog kruipt en zich in mijn kleren nestelt. Het is Jesco White (Edward Hogg) die me tegenhoudt.

White trash Jessie, opgegroeid in drankhuizen, het internaat en het gekkenhuis, probeerde als kind de ellende te vergeten door benzine te snuiven. Als volwassen man danst hij zijn demonen van zich af met de danspassen en de schoenen van zijn beroemde vermoorde vader D. Ray White. Jessie is danig in de war. De duivel zit in zijn lichaam, vertegenwoordigd door de stem van Hasil Adkins (1937–2005). Het kwaad stroomt door de aderen. Donderpreken kunnen het niet afhouden. Zelfs de liefde, in de vorm van de oudere Cilla (een onherkenbare Carrie Fisher), heeft er geen vat op.

White Lightnin’ is de gestileerde verbeelding van een aderlating. Terwijl Jessie zijn morbide wraakfantasieën uitleeft, voel ik me bij elke inkeping in menselijk vlees en bij elke opengesneden ader, rustiger en rustiger worden. Jessie vuurt zijn waanzin aan met drugs en denkt door zijn wazige ogen de twee moordenaars van zijn vader te herkennen. Wraak doet de blik nog meer vertroebelen. Het beeld is zo grauw dat het bloed eerder zwart is dan rood. En bloed vloeit in grote mate. Elvis en Manson kijken zwijgend toe hoe Jessie de zonden op zich neemt. Hij offert zich voor ons op, zodat wij ons nooit tot het kwaad zullen bekeren.

Vlak voordat Jessie het mes zet in zijn laatste stuk vlees, springt een zwarte kat uit het niets links naast me op de opgeklapte bioscoopstoel. Dat heb je als zowel de buitendeur beneden als die van de zaal 3 tijdens de voorstelling geopend blijven. Het dier houdt zich in evenwicht door de kop hoog in de lucht te steken. Gefascineerd kijkt hij naar het oplichtende scherm, de daar draaiende boomtakken en de door God weggeblazen wolken. De camera tolt richting aftiteling. De nacht treedt in. De kat kijkt recht in mijn de ogen. Ik zie de zijne glinsteren in het donker. Hij ziet dat ik tot rust ben gekomen en durft een kopje te geven tegen mijn uitgestoken hand.


NB In de beginfase van White Lightnin’ dacht ik dat de film genoeg overeenkomsten vertoonde om hem te vergelijken met De Helaasheid Der Dingen (Felix Van Groeningen, 2009): white trash, drank en drugs, de dode vader, het internaat, de flashbacks, de expres fletse kleuren, het bewust overdreven acteren, de telkens terugkerende voice-over. Wat White Lightnin’ mist is de humor van de Belgische film en daarom begon de Britse film voor mij meer en meer overeenkomsten te vertonen met het even kille als naargeestige Ghosts… Of The Civil Dead (John Hillcoat, 1988), met onder meer acteur (en co-scenarist) Nick Cave, waarin de waanzin collectief beleefd wordt binnen de poorten van een gevangenis vol psychopaten, al of niet bezeten door religieus getinte waanbeelden. Ook in die film is sprake van wraak, (zelf)mutilatie, catharsis en rustgevend handwerk (een miniatuurbootje in plaats van Jessie’s houtschilderingen).