Concertmaand mei in OCCII begon goed met twee avonden avontuurlijk lawaai. Op 4 mei was de Poolse band Atol Atol Atol op bezoek en zondag 7 mei vierden we de terugkeer van het Britse noisecombo GNOD. Het waren twee avonden met sombere weerspiegelingen over de hindernissen in het moderne leven en zwaarmoedige verhalen voorbij de sociale verwarring.
Het OCCII-debuut van Library Card ging donderdagavond 4 mei van start met Mirror Factory, het enige nummer dat ik tot dan toe had gehoord van de jonge Rotterdamse band. Ik had het verwacht als slotnummer, maar de vier bandleden hadden meerdere kandidaten op de setlist staan die geschikt waren als finale. Het geluid van Library Card is verre van eenvormig. Lyrische gitaarakkoorden worden afgewisseld met noisy akkoorden, vergezeld door baspartijen met een stuwkracht die soms doet denken aan het spel van Bob Weston in Shellac. Het drumwerk is net zo behendig als bij de betere progrockbands, zonder dat het vertoon van techniek begint te storen. De korte drumsolo, ergens halverwege het optreden, was slechts bedoeld om de stilte weg te nemen terwijl gitaren werden gestemd. Vocalist Lot van Teylingen nam een centrale plaats in met spoken word. Een enkele keer ontsnapte een kreet of een korte melodielijn. De meeste woorden werden grotendeels overstemd door de muziek. De teksten die waren op te vangen klonken zwaarmoedig, maar de band was niet zwaar op de hand, zeker niet in het bijna vrolijk poppy Sunflowers.
De hoofdact van de door Yugofuturism georganiseerde avond was Atol Atol Atol met onder meer gitarist Hubert Kostkiewicz uit de band Kurws. Het kwartet uit zuidelijk Polen maakte opgejaagde postpunk. De teksten werden door bassist/toetenist Łukasz Plata en percussionist Agata Horwat in koor gedeclameerd in plaats van gezongen. De band speelde donderdag zonder rustpauze, constant in hoge versnelling, als uiting van het woelige leven waarin we worden meegesleurd. Op de Auto-Tune in Sto nieodebranych połączeń na lijkt de band rechtstreeks uit de jaren tachtig te komen, met West-Europese invloeden zoals Neue Deutsche Welle, The Honeymoon Killers en, naar bleek toen we Łukasz Plata na afloop nog even spraken, het debuutalbum IJverzucht van De Kift.
Van de twee voorprogramma’s voorafgaand aan het optreden van GNOD op zondag 7 mei was de indringende performance van Harrga het interessantst. Dali De Saint Paul uit Bristol stond in haar eentje in het halfduister, zonder vaste muzikale partner Miguel Prado. De bandnaam verwijst naar Harragas, de mensen die illegaal de grens oversteken, hun paspoorten verbranden en zo hun identiteit verliezen. Harrga zette de horror van het vluchtelingenbestaan op muziek, te beginnen met een kakofonie van nieuwsberichten en protestgeluiden. Later klopten industriële ritmes als vuisten op deuren ter begeleiding van woedende vocale uithalen waarmee De Saint Paul het publiek hetzelfde angstige gevoel wilde geven als opgedreven migranten. De muzikant kwam regelmatig achter het tafeltje met elektronische apparatuur vandaan om de teksten recht in onze gezichten te declameren. De stem werd vermenigvuldigd met een delay of vervormd met een extra microfoon, zoals ook Diamanda Galás dat vaak doet. De voertaal was voornamelijk Frans, maar dat maakte meerdere nummers niet minder verstaanbaar, zelfs met de volumineuze stortvloed aan elektronische noise. In een van de hoogtepunten van de set zorgde een bewerkte dieselmotor van een schip voor een grommende ondergrond omringd door oceaangolven. Zouden we gered worden of stond ons de verdrinkingsdood te wachten?
Het eerste voorprogramma was DØMES, een Amerikaans/Engelse formatie met een split-single met Low op de cv als debuutuitgave. De band was helemaal naar Amsterdam gereisd voor het spelen van slechts drie nummers met een evenzoveel aantal akkoorden van het niveau dat je leert tijdens de eerste gitaarles. De bandleden leefden in de veronderstelling dat als je die akkoorden zes à zeven minuten herhaalt je vanzelf een afgeronde compositie hebt. De creatieve bloedarmoede werd een heel klein beetje gecompenseerd door de heldere, licht galmende melancholische zang van de bassiste.
Het machtige kwartet GNOD uit oude Britse industriestad Salford speelde nog minder noten dan DØMES, maar wist daar wél het maximale uit te halen door een combinatie van instrumentbeheersing, dynamiek en een genadeloos volume. Er stonden meer speakers op het podium dan muzikanten. De bassist leunde links tegen de geluidsmuur die hij optrok met het uiterste minimum aan extreem laag brommende basnoten. Zijn malende ritmes werden geaccentueerd door snerpende snaren, maar dat trillende geluid had ook afkomstig kunnen zijn uit de muren die onvrijwillig mee resoneerden. De drummer sloeg traag swingende ritmes. Tijdens de relatief verstilde momenten werden de drums bewerkt met dub-effecten vanuit het mengpaneel achter in de zaal. De strakke ritmiek klonk als een logge machine in een staalfabriek. Het schrapende geluid van de gitaren was alsof kabels over fabrieksvloeren werden gesleept. Vanaf openingsnummer Town probeerde de basdrum de hartslag over te nemen van de toehoorders. Je kon deze boze muziek, die de afgekloven machinale metal van Godflesh combineerde met de fysieke pijniging van vroege Swans, alleen overleven als je jezelf met het hele lijf volledig aan het ritme overgaf.
Tijdens het derde nummer Spotlight zorgde een opstootje in het midden van de zaal dat ik de rest van het optreden minder op de band lette en meer op de gedrogeerde jongeman die elke tien minuten heen en weer liep tussen podium en bar. Hij was danig uit balans door de drank en bewaarde zijn evenwicht door onderweg tegen iedereen op zijn pad aan te lopen. Dat leverde hem een paar rake klappen op. Het was voor het eerst in 30 jaar dat ik in OCCII getuige was van een opstootje. Gelukkig duurde het slechts een paar seconden dankzij het ingrijpen van omstanders. De jongen zette zijn irritante gedrag voort in de moshpit waar hij door omringende dansers middels geduw gecorrigeerd moest worden.
Opnamen van de nummers Town en Spotlight kun je terugvinden op het YouTube-kanaal van mauri d.