A Man Escaped (1956) & Garage (2007): Robert Bresson versus Leonard Abrahamson

Facebooktwitterpinterestlinkedin
A Man Escaped

A Man Escaped

Het lukt mij niet een warm kloppend hart te ontwaren in het oeuvre van Robert Bresson. Emotie is ondergeschikt aan de verbeelding van Gods plan. Wezenloos, en zelden met waarneembaar gevoel, bewandelen Bressons personages het pad dat van hogerhand voor hen uitgestippeld is. Om de goddelijke aanwezigheid zoveel mogelijk eer aan te doen, plaatst de Franse regisseur zijn verhalen in strakke kaders en vertelt hij zijn verhaal met minutieuze precisie. In zijn films legt hij machinaties bloot en niet de ziel.

Er is schoonheid te ontwaren in die machinaties, zoals het verfijnde raderwerk in een Zwitsers horloge bewondering oproept, maar wat te zien is, is een wereld die kil oogt en koud laat. Een van Bressons weinige optimistische films is A Man Escaped (volledige Franse titel: Un Condamné À Mort S’est Échappé Ou Le Vent Souffle Où Il Veut). De titel verraadt de goede afloop. Luitenant Fontaine (François Leterrier) is gevangen genomen door de Duitsers en vanaf de eerste scène is ontsnappen zijn enige doel. In een strak gemonteerde openingssequentie springt hij uit de gevangenenwagen om (buiten beeld, zoals bij de meeste potentieel opwindende actiescènes) direct opgepakt te worden.

In het gevangeniscomplex fabriceert Fontaine eenvoudig gereedschap uit een achtergelaten lepel en werkt hij geduldig aan een doorwrocht ontsnappingsplan. Geen detail blijft de kijker bespaard. De film lijkt wel een Teleac-cursus ontsnappen, zoals Pickpocket een ideale cursus is voor aanstaande zakkenrollers. God loont de doorzetter en offert zonder medelijden andere mensen op om de weg vrij te maken voor onze held. De God van Bresson gaat moeiteloos over lijken om Fontaine’s plannen tot een succes te maken. Het succes van de man geeft een bevredigend gevoel (en A Man Escaped is ook in esthetisch opzicht zeer bevredigend) – hoe het verder gaat met Fontaine zal me verder een zorg zijn.

Garage

Garage

De aanpak van Bresson weerspiegelt regelmatig in andermans werk, zoals in de zeer recente Ierse film Garage. Het scheelt dat de hoofdrol niet, zoals bij Bresson, door een onervaren, en dus door de regisseur makkelijk te kneden amateur wordt gespeeld, maar door een professional, inclusief de acteermaniertjes die daar bij horen. De in Ierland razend populaire komiek Pat Shortt speelt Josie, een eenvoudige pompbediende bij een onooglijke garage ver van de grote weg. Kort door de bocht genomen is Josie de dorpsgek die door de dorpsgenoten getolereerd wordt zolang hij maar geen onoorbaar gedrag vertoont.

Je zou het woonverblijf van Josie kunnen zien als een cel, ware het niet dat Josie zich relatief gelukkig voelt in zijn leefsituatie. Hij heeft net voldoende intelligentie om te weten dat hij niet helemaal hetzelfde is als de anderen in het dorp, maar het lijkt hem niet deren. Hij is blij met de overzichtelijke dagelijkse beslommeringen en het gevoel verantwoordelijk te zijn voor de gang van zaken in en rondom de garage. Hij wandelt in zijn vrije tijd regelmatig door de weilanden tussen garage en dorp, voor zijn dagelijkse boodschappen, voor het aaien van een paard in het weiland, een pint in het enige café in de buurt en een babbeltje met verkoopster Carmel (Anne-Marie Duff) op wie hij een oogje heeft.

[Spoilers!]
In tegenstelling tot Bresson heeft regisseur Leonard Abrahamson ruimte voor humor, meestal van het subtiele soort. Zo is het woord Australië op de onafscheidelijke pet van Josie tamelijk ironisch, aangezien Josie de dorpsgrenzen nooit heeft overgestoken. Dublin is al te ver weg en België klinkt hem exotisch in de oren. Grappig is Josie’s onorthodoxe methode om het schuimen te stoppen in een vers ingeschonken glas Fanta. Minstens zo komisch is de wijze waarop hij een stapel vertrapte bierblikjes opruimt. De verbale humor is op de Britse dvd-uitgave van Garage helaas wat minder goed te volgen, want het platte Iers wordt niet ondertiteld.

De tragiek wint het echter van de humor wanneer, net als bij Bresson, het lot de toekomst van Josie bepaalt. Het leven van de weerloze man wordt vooruit geduwd zoals de ezel in Au Hasard Balthazar (1966). De eigenaar van de garage brengt een hulpje naar zaak: David (Conor Ryan), een schuchtere emo kid van een jaar of vijftien, met lang zwart haar, een T-shirt van Korn, een bril en de schaduw van een beginnende snor. David is een van de weinigen in het dorp die Josie in zijn waarde laat en ondanks het verschil in intelligentieniveau kunnen de twee het goed met elkaar vinden. Toch gaat het goed fout.

Net als in L’Argent (1983) bezegelt een eenvoudig voorwerp het lot van Josie (ditmaal in plaats van vals geld een videoband uit handen van een vrachtwagenchauffeur op doorreis). De simpele pompbediende heeft geen notie wat hem overkomt. Het besef van schuld dringt mondjesmaat en zeer traag bij hem door. Zonder zijn fout werkelijk te begrijpen, ziet hij geen weg meer terug. Josie maakt dezelfde keuze als Mouchette in Bressons gelijknamige film uit 1967.

De afloop voelt aan als een onverwachte klap in het gezicht. Als het poëtische slotbeeld van een bevrijd paard bruusk overgaat in een zwart beeld en de muziek van Stephen Rennicks de aftiteling begeleidt, voel je dat Josie een grote stilte achterlaat. De minimale middelen om de tragiek in beeld te brengen hebben Bresson en Abrahamson gemeen. Wat bij Bresson ontbreekt is compassie.