Pulsar (Alex Stockman, 2010)

Facebooktwitterpinterestlinkedin

pulsar

Het interessants aan Pulsar is het thema: vervreemding en paranoia als gevolg van moderne communicatiemiddelen. Internet en mobiele telefonie zijn tegenwoordig voor veel mensen zo onlosmakelijk verbonden met het dagelijks leven, dat alleen al de gedachte aan een bestaan zonder deze middelen voldoende is voor een gevoel van ongemak.

Samuel (Matthias Schoenaerts) heeft zijn mobieltje, modem en Skype nodig voor het in stand houden van zijn relatie met vriendin Mireille (Tine van den Wyngaert). Zij is in New York werkzaam bij een architectenbureau en het duurt nog een tijdje voordat Samuel België achterlaat en zich bij haar voegt. Zijn baantje als koerier voor apothekers is geen vetpot en zijn digitale grafische kunst is meer hobby dan extra broodwinning. Dan is het vervelend wanneer de techniek hem in de steek laat, telefoonverbindingen verstoord raken, internet hapert, de computer het begeeft en het lijkt alsof iemand zijn virtuele identiteit aan het overnemen is. Ondertussen lijkt de Engels sprekende huisbaas achter zijn rug om Mireille’s kamer op zolder aan anderen door te verhuren. Samuel klopt voor uitleg bij de huisbaas aan, maar komt niet verder dan de onverstaanbare Oost-Europese schoonmaakster. De moedeloosheid van Samuel over zoveel tegenslag verandert zeer geleidelijk in de angst dat hij grip op zijn leven begint te verliezen. Een van de definitieve tekenen van zijn geestelijke neergang is als hij alle muren en plafonds in huis beschildert met Wifi Blocking Paint.

Samuels omstandigheden zullen voor veel kijkers herkenbaar zijn, want iedereen heeft weleens last van een defecte computer. Toch zullen sommige mensen moeite hebben zich in hem te verplaatsen. De problemen van Samuel zijn vooral zíjn problemen. Het lukte ondergetekende, mijn filmgezelschap en de duidelijk hoorbaar gapende man achter in de grote zaal van Kriterion niet betrokken te raken. Een direct in het oog (en oor) springende oorzaak is het grote contrast tussen de acteerstijl van de geconcentreerde en ingetogen hoofdrolspeler Schoenaerts en de overige acteurs. Een van de eerste mensen die hij in de film spreekt, is in een oudere buurvrouw. Haar overdreven dictie is zeer geschikt om een verhaal over Dikkie Dik voor te lezen in Sesamstraat, maar minder toepasselijk in een psychologische technothriller. Mijn ergernis daarover haalde mij in een vroeg stadium uit het verhaal.

Het langzame tempo is op zich zo erg nog niet, maar er gebeurt te weinig en dat weinige wordt veelal herhaald. Samuel is vaak aan het telefoneren. De andere kant van de lijn is nauwelijks hoorbaar of voor niet-Vlamingen nauwelijks te verstaan. Ondertiteling had uitkomst kunnen bieden. De telefoongesprekken geven sterk het gevoel dat de film stilstaat. Het is net alsof een muur is neergezet waar het verhaal constant met het hoofd tegenaan botst. De film heeft de grootste moeite aan de andere kant van die muur te geraken. Het gebrek aan vooruitgang gaf me tijdens het kijken te veel tijd te denken aan klassieke voorbeelden van vergelijkbare paranoiafilms. Allemaal films waarin het dilemma en de angsten van de hoofdpersonages ook onze dilemma’s en angsten worden, geholpen door een sterk onderliggend (com)plot, subjectieve beeldtaal en/of een desoriënterende sound design.

Roman Polanski denkt in The Tenant (1976) dat zijn medebewoners een complot beramen en hem dwingen hetzelfde lot te ondergaan als de vorige huurder van zijn appartement. Hij ziet ’s nachts via zijn raam gezichten die hem langdurig aanstaren vanuit het toiletraam aan de overkant van zijn huis. De zwijgzame gezichten geven een gevoel van onbehagen. Pulsar profiteert te weinig van dit soort momenten. Alleen de scène in het internetcafé, als Samuel erachter komt dat iemand anders onder zijn naam mailtjes verstuurt, komt een beetje in de buurt.

In The Conversation (1974) raakt Gene Hackman vanwege hoogstaande afluistertechnieken het zicht op de werkelijkheid kwijt. Dankzij een slim script denken we heel lang dat Hackman wel degelijk op het juiste spoor zit in zijn theorieën over een moordcomplot. Pulsar mist een dergelijke onderliggende plot – de onbetrouwbare technologie is in die film niet onderdeel van het verhaal, maar het verhaal zelf. Pulsar zou beter zijn geweest als de beeldtaal zich meer verplaatst had in het hoofd van Samuel.

Het trage verteltempo geeft Pulsar geen toegevoegde waarde. De extreme montage in een film als Pi (1998) is het andere uiterste, maar wel zeer effectief. Binnen enkele minuten zit je in de kop van Maximillian Cohen (Sean Gullette) en hyperventileer je automatisch me hem mee. Pulsar profiteert ook te weinig van sound design om vervreemding te versterken (wat ook aan de geluidsinstallatie in Kriterion 1 gelegen kan hebben), zoals in bijvoorbeeld Clean, Shaven (1993). De soundtrack van die film komt uit het hoofd van Peter Winter (Peter Greene). Hij ervaart de wereld als een radio-ontvanger waarin allerlei zenders door elkaar heen worden afgespeeld en tegenstrijdige boodschappen geven.

Het lijkt alsof Pulsar zich bewust inhoudt als het gaat om plot, montage en geluid, om vooral niet met bovengenoemde films vergeleken te kunnen worden. In tegenstelling tot het doorgedraaide wiskundewonder Maximillian in Pi en de schizofrene Peter in Clean, Shaven, maakt Samuel niet zulke drastische keuzes en is van fysieke zelfverwonding geen sprake. Hij pakt het subtieler aan en laat langzaam maar zeker analoge voorwerpen terugkeren in zijn huiskamer: een bakelieten telefoon met ouderwetse draaischijf (in een veel te lang uitgesponnen scène), de radio met antenne, een 8mm-projector, een televisie in plaats van computerscherm en met een uitzending van een ouderwets barokensemble in plaats van moderne muziek, vinylplaten in plaats van MP3’s, een polaroidcamera ter vervangen van Skype en pen, papier, enveloppe en een postzegel in plaats van e-mail. Allemaal middelen die Samuel verder isoleren en leiden tot een mooi eindbeeld in een film met te veel understatement en vele gemiste kansen.

3/10