Sir Henry At Rawlinson End (Steve Roberts, 1980)

Facebooktwitterpinterestlinkedin

Sir-Henry

De lol van Sir Henry At Rawlinson End ontgaat mij nogal. Ik ben, denk ik, niet Brits genoeg om alle finesses te doorgronden en alle woordspelingen en verwijzingen te snappen en te plaatsen. Sir Henry barst uit zijn voegen van de gekkigheid. Maar gekkigheid is niet automatisch grappig, eerder vermoeiend. Deze cultklassieker wordt aangeprezen als een komedie, maar ik heb slechts anderhalf keer gelachen. Er zijn vele drama’s te bedenken waarbij ik vaker en harder gelachen heb. Het verhaal, of wat er voor doorgaat, is ontsproten uit het brein van Vivian Stanshall (1943-1995), voorman van The Bondo Dog Doo-Dah Band, makers van schalkse popdeuntjes die blijkbaar zeer succesvol waren in bepaalde kringen (kringen die ik verder niet kan specificeren) en die we vandaag de dag, en waarschijnlijk zeer terecht, alweer zijn vergeten. Stanshall was een verstokte alcoholist en alcoholisten zijn niet mijn favoriete diersoort. Drinkende kunstenaars zijn geneigd het woord delirium te verwarren met het woord inspiratie.

Sir Henry At Rawlinson End begon als hoorspel en had dat moeten blijven. Het centrale gegeven van de film is het broekloze spook van Humbert Rawlinson (Michael Crane) dat rusteloos dwaalt door het landhuis van zijn broer Henry (Trevor Howard). Het spook kan enkel tot rust kan komen wanneer hij tijdens een heidense ceremonie een nieuwe broek aangereikt krijgt. Alle andere subplotjes zijn bijzaak en soms nauwelijks te volgen.

De oorspronkelijke hoorspeltekst is zo gericht op spitsvondig taalgebruik dat de beelden tekort schieten en bij voorbaat verbleken, hoe extravagant de actie soms ook is. Zo gaat de statige Trevor Howard (op de foto rechts) vroeg in de film incognito even het huis uit, verkleed als zwarte ballerina op een eenwieler. De film mikt op de lach, maar het enige dat ik voel is medelijden met de acteur. Sir Henry… verzuipt in zijn eigen absurdisme en zit overladen met details. Veel gebeurtenissen blijken bij de eerste kijkbeurt volledig langs me heen te zijn gegaan, zoals in de scène met de biljartende ruiter. Zijn paard trapt per ongeluk tegen een biljartbal die als een wonder in een gat recht onder de biljarttafel rolt. Dit wonder heb ik enkel kunnen ontdekken omdat de regisseur er op wijst in zijn door rode wijn gekleurde dvd-commentaar.

Sir Henry At Rawlinson End zal taalkundig ontzettend scherp zijn en knap in elkaar zitten, maar ik kan er geen slagroomtaart van bakken. Laat ik de taalbarrière de schuld geven. Sir Henry… is Monty Python zonder het team van Monty Python en L’Âge d’Or zonder Luis Buñuel. De satire verwijst blijkbaar naar het Engeland van rond 1980, maar daar heb je niet zoveel aan als Hollander in 2009. Net zoals Britten nooit de genialiteit zullen kunnen snappen van Koot & Bie of Wim T. Schippers, ben ik totaal verloren bij deze defilé van dwazen, idioten en mafketels. Grappen werken niet omdat ze zelfs niet grappig zijn als ze wel goed waren getimed. Wat te denken van de opgezette hond die door het spook Humbert wordt uitgelaten in de gang op de eerste verdieping. De hond trekt een van zijn achterpoten omhoog en weet op miraculeuze wijze in het volle wijnglas van Sir Henry te pissen. Die neemt een slok en roept Water? Wazz? Dilution? Als iemand mij daar de grap van kan uitleggen, houd ik mij aanbevolen.